Pedagogisch beleid

HOUSE BY THE PARK

Pedagogisch beleid

door Drs. Fariba Motamedi, directie House by the park

Vroeger was het gezin het ‘primaire opvoedingsmilieu’. Nu delen veel ouders de verantwoordelijkheid voor hun kinderen met pedagogisch professionals. Het is daarom belangrijk om de grondslagen van het pedagogisch handelen in de niet-gezins-situatie vast te stellen. Als pedagoog ben ik geïnspireerd door de grondlegger van de pedagogiek J.F.W. Kok. Hij heeft het over de term ‘specifiek’ opvoeden. Dat is opvoeden met overaccentuering. Die accenten kan de opvoeder uitwerken in:

  • de relatie die de opvoeder met het kind heeft;
  • het pedagogisch klimaat;
  • het hanteren van situaties.

Ik ga hieronder zijn theorieën over het opvoedproces beschrijven. Volgens Kok bevinden kind en opvoeder zich samen in een proces.

Aan de kant van het kind is er de persoonsontwikkeling die gevoed wordt door de geboden kansen, maar het kind is geen ‘onbeschreven blad papier’. In de eerste plaats is er de levensfase; als baby heb je nu eenmaal andere behoeftes en leer je andere dingen dan als kleuter en natuurlijk zijn er de aanlegmogelijkheden en -beperkingen. Verder is het tijdsbeeld waarin we leven van invloed, met allerlei aspecten: kleine gezinnen, materiële omstandigheden, visuele prikkels, enz. Dan is er verder nog een bepaald temperament, waarvan we het idee hebben, dat het aangeboren is. En is er ook een persoonlijke levensweg, die in de toekomst verborgen ligt.

Met dit geheel van factoren staat het kind voor steeds weer verschillende ontwikkelingstaken. De opvoeder heeft de verantwoordelijkheid om zo goed mogelijke kansen te bieden.

Ook aan de kant van de opvoeder zijn er de aspecten als bovenstaande. Ook deze staat voor persoonlijke ontwikkelingstaken, maar dan als volwassene. De levenservaring is het grote verschil met het kind. In die levenservaring hebben zich naast kennis ook normen en waarden ontwikkeld, evenals vaardigheden, gewoontes en niet te vergeten ‘gevoelens’. Hoe ondersteunt de volwassene het kind om de ontwikkelingstaken zo goed mogelijk op te pakken? In de eerste plaats: de opvoeder moet beschikbaar zijn; de eigen ontwikkelingstaken mogen niet zo overheersend zijn, dat er onvoldoende energie beschikbaar is. Dat mag je van een volwassen opvoeder verwachten, voor zover deze niet door overmacht wordt gehinderd. Van de volwassen opvoeder mag je vragen om daarvoor maatregelen te nemen, als het gaat om bijvoorbeeld eigen studie, werk, relaties, vrije tijd en hobby’s.

Waar let je dan vervolgens op?

  • de relatie met het kind
  • het pedagogisch klimaat, de sfeer
  • de situaties om kansen te bieden.

Punt 1 en 2 vormen samen de basis voor emotionele veiligheid; een samengaan van genegenheid en verbondenheid, van affectie en relatie. Kortom: affectief-relationele ondersteuning. Punt 2 en 3 geven de mogelijkheid om samen met het kind gedrag bij te stellen: gedragsregulering of gedragscontrole. En door alledrie de punten heen is er de informatieve ondersteuning: daarin verduidelijkt de opvoeder de aard van de taak en de wijze waarop die taak opgelost kan worden.

Veel ontwikkelingstaken kan een kind min of meer vanzelf al aan, al moeten we ons daarop niet verkijken. Maar het kan ook zijn, dat de kloof te groot is om de taak alleen aan te kunnen. Dan is het nodig om te analyseren wat er bij het kind ondersteund moet worden. De beperking kan voortkomen uit één of meer van de volgende belemmeringen:

  • het denken (cognities): het kind is niet in staat om een probleem cognitief te analyseren en dan oplossingen voor het probleem te bedenken;
  • de uitvoering (vaardigheden): het kind is niet in staat om een zelf gewenste oplossing te bereiken, terwijl deze wel haalbaar lijkt; het kan het gedrag niet zodanig vormgeven;
  • de gevoelens: de gevoelens bepalen zozeer het gedrag, dat het bedenken van een gewenste oplossing, de uitvoering of de motivatie niet plaatsvindt;
  • het willen: de volgehouden motivatie ontbreekt,terwijl het kind in staat is om oplossingen voor het probleem te bedenken, die in principe uit kan voeren en de gevoelens daarbij zou kunnen reguleren.

Om bovengenoemde theorie in te vullen heb ik de uitgangspunten van de Poolse kinderarts, schrijver en pedagoog Korczak (1870-1942) in mijn pedagogische beleid ingevoerd. Want werken volgens zijn visie is vooral: de kinderen serieus nemen en respecteren, wat inhoudt dat je erop vertrouwt dat zij zelf aangeven wat goed voor ze is en dat zij zelf weten wat zij kunnen en in welk tempo. Respect tonen heeft dus vooral te maken met je houding als leid(st)er, en openstaan voor wat kinderen aangeven. Goed kijken en luisteren, en ze nemen zoals ze zijn. Dus nooit van bovenaf met een kind praten maar door de knieën gaan en zo de fysieke afstand overbruggen. Een begin van participatie en inspraak van kinderen is hen informeren wat er gaat gebeuren. Bijvoorbeeld bij baby’s vertellen wat je gaat doen; “wat lig jij te gapen, zal ik je naar bed brengen, dan ga ik je nu optillen…”

kindje lachen